toegeeflijk
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Adjective
[edit]toegeeflijk (comparative toegeeflijker, superlative toegeeflijkst)
- lenient, forgiving, permissive, concessive
- De leraar was toegeeflijk en gaf de studenten extra tijd voor hun project. ― The teacher was lenient and gave the students extra time for their project.
- Veel ouders zijn te toegeeflijk als het gaat om de schermtijd van hun kinderen. ― Many parents are too permissive when it comes to their children's screen time.
- Ondanks haar fouten was hij altijd toegeeflijk en vergevingsgezind. ― Despite her mistakes, he was always forgiving and understanding.
Declension
[edit]Declension of toegeeflijk | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | toegeeflijk | |||
inflected | toegeeflijke | |||
comparative | toegeeflijker | |||
positive | comparative | superlative | ||
predicative/adverbial | toegeeflijk | toegeeflijker | het toegeeflijkst het toegeeflijkste | |
indefinite | m./f. sing. | toegeeflijke | toegeeflijkere | toegeeflijkste |
n. sing. | toegeeflijk | toegeeflijker | toegeeflijkste | |
plural | toegeeflijke | toegeeflijkere | toegeeflijkste | |
definite | toegeeflijke | toegeeflijkere | toegeeflijkste | |
partitive | toegeeflijks | toegeeflijkers | — |