Jump to content

tegenzitten

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of tegen (against) +‎ zitten (to sit)

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈteː.ɣə(n)ˌzɪtə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: te‧gen‧zit‧ten

Verb

[edit]

tegenzitten

  1. (intransitive) to go wrong
  2. (intransitive) to be harder or less pleasant than expected

Conjugation

[edit]
Conjugation of tegenzitten (strong class 5, separable)
infinitive tegenzitten
past singular zat tegen
past participle tegengezeten
infinitive tegenzitten
gerund tegenzitten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zit tegen zat tegen tegenzit tegenzat
2nd person sing. (jij) zit tegen zat tegen tegenzit tegenzat
2nd person sing. (u) zit tegen zat tegen tegenzit tegenzat
2nd person sing. (gij) zit tegen zat tegen tegenzit tegenzat
3rd person singular zit tegen zat tegen tegenzit tegenzat
plural zitten tegen zaten tegen tegenzitten tegenzaten
subjunctive sing.1 zitte tegen zate tegen tegenzitte tegenzate
subjunctive plur.1 zitten tegen zaten tegen tegenzitten tegenzaten
imperative sing. zit tegen
imperative plur.1 zit tegen
participles tegenzittend tegengezeten
1) Archaic.