tegenspartelen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of tegen (against) +‎ spartelen (to struggle; to splash).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈteː.ɣə(n)ˌspɑr.tə.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: te‧gen‧spar‧te‧len

Verb

[edit]

tegenspartelen

  1. (intransitive) to resist by struggling, to flounder in resistance
    Synonym: tegenstribbelen

Usage notes

[edit]

Strongly connotes that the resistance is (ultimately) ineffective.

Conjugation

[edit]
Conjugation of tegenspartelen (weak, separable)
infinitive tegenspartelen
past singular spartelde tegen
past participle tegengesparteld
infinitive tegenspartelen
gerund tegenspartelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular spartel tegen spartelde tegen tegenspartel tegenspartelde
2nd person sing. (jij) spartelt tegen, spartel tegen2 spartelde tegen tegenspartelt tegenspartelde
2nd person sing. (u) spartelt tegen spartelde tegen tegenspartelt tegenspartelde
2nd person sing. (gij) spartelt tegen spartelde tegen tegenspartelt tegenspartelde
3rd person singular spartelt tegen spartelde tegen tegenspartelt tegenspartelde
plural spartelen tegen spartelden tegen tegenspartelen tegenspartelden
subjunctive sing.1 spartele tegen spartelde tegen tegenspartele tegenspartelde
subjunctive plur.1 spartelen tegen spartelden tegen tegenspartelen tegenspartelden
imperative sing. spartel tegen
imperative plur.1 spartelt tegen
participles tegenspartelend tegengesparteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]