stijf

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch stijf, from Old Dutch *stīf, from Proto-West Germanic *stīf, from Proto-Germanic *stīfaz.

Pronunciation

[edit]
  • Rhymes: -ɛi̯f
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

stijf (comparative stijver, superlative stijfst)

  1. stiff, rigid
    Na een lange wandeling voelen mijn benen stijf aan.After a long walk, my legs feel stiff.
    Dit materiaal is stijver dan ik had verwacht.This material is stiffer than I expected.
    Van alle materialen die we hebben getest, was dit het stijfst.Of all the materials we tested, this was the stiffest.
  2. formalistic, posh

Declension

[edit]
Declension of stijf
uninflected stijf
inflected stijve
comparative stijver
positive comparative superlative
predicative/adverbial stijf stijver het stijfst
het stijfste
indefinite m./f. sing. stijve stijvere stijfste
n. sing. stijf stijver stijfste
plural stijve stijvere stijfste
definite stijve stijvere stijfste
partitive stijfs stijvers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Berbice Creole Dutch: stifu
  • Negerhollands: stiep
  • Papiamentu: stijf (dated)
  • Sranan Tongo: steif, steifi

Verb

[edit]

stijf

  1. inflection of stijven:
    1. first-person singular present indicative
    2. (in case of inversion) second-person singular present indicative
    3. imperative