Jump to content

spraakzaam

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From spraak (speech) +‎ -zaam.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): [ˈspraːk.zaːm]
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

spraakzaam (comparative spraakzamer, superlative spraakzaamst)

  1. talkative (tending to talk or speak freely or often), talksome

Declension

[edit]
Declension of spraakzaam
uninflected spraakzaam
inflected spraakzame
comparative spraakzamer
positive comparative superlative
predicative/adverbial spraakzaam spraakzamer het spraakzaamst
het spraakzaamste
indefinite m./f. sing. spraakzame spraakzamere spraakzaamste
n. sing. spraakzaam spraakzamer spraakzaamste
plural spraakzame spraakzamere spraakzaamste
definite spraakzame spraakzamere spraakzaamste
partitive spraakzaams spraakzamers