Jump to content

schaamteloos

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From schaamte +‎ -loos.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈsxaːm.təˌloːs/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: schaam‧te‧loos

Adjective

[edit]

schaamteloos (comparative schaamtelozer, superlative meest schaamteloos or schaamteloost)

  1. shameless, impudent
    Synonym: onbeschaamd

Declension

[edit]
Declension of schaamteloos
uninflected schaamteloos
inflected schaamteloze
comparative schaamtelozer
positive comparative superlative
predicative/adverbial schaamteloos schaamtelozer het schaamteloost
het schaamtelooste
indefinite m./f. sing. schaamteloze schaamtelozere schaamtelooste
n. sing. schaamteloos schaamtelozer schaamtelooste
plural schaamteloze schaamtelozere schaamtelooste
definite schaamteloze schaamtelozere schaamtelooste
partitive schaamteloos schaamtelozers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: skaamteloos