overwelven

Dutch

Etymology

From over- +‎ welven.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌoː.vərˈʋɛl.və(n)/

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -ɛlvən

Verb

overwelven

1. to overarch

Conjugation

Conjugation of overwelven (weak, prefixed)
infinitive	overwelven
past singular	overwelfde
past participle	overwelfd
infinitive	overwelven
gerund	overwelven n
	present tense	past tense
1st person singular	overwelf	overwelfde
2nd person sing. (jij)	overwelft, overwelf2	overwelfde
2nd person sing. (u)	overwelft	overwelfde
2nd person sing. (gij)	overwelft	overwelfde
3rd person singular	overwelft	overwelfde
plural	overwelven	overwelfden
subjunctive sing.1	overwelve	overwelfde
subjunctive plur.1	overwelven	overwelfden
imperative sing.	overwelf
imperative plur.1	overwelft
participles	overwelvend	overwelfd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Related terms

• welven, gewelf