Jump to content

onverschrokken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From on- +‎ verschrokken, past participle of verschrikken (to scare, terrify).

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

onverschrokken (comparative onverschrokkener, superlative onverschrokkenst)

  1. unwavering, stout-hearted
    Synonym: onversaagd

Declension

[edit]
Declension of onverschrokken
uninflected onverschrokken
inflected onverschrokken
comparative onverschrokkener
positive comparative superlative
predicative/adverbial onverschrokken onverschrokkener het onverschrokkenst
het onverschrokkenste
indefinite m./f. sing. onverschrokken onverschrokkener onverschrokkenste
n. sing. onverschrokken onverschrokkener onverschrokkenste
plural onverschrokken onverschrokkener onverschrokkenste
definite onverschrokken onverschrokkener onverschrokkenste
partitive onverschrokkens onverschrokkeners
[edit]