Jump to content

onleefbaar

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From on- +‎ leefbaar.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔnˈleːf.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧leef‧baar

Adjective

[edit]

onleefbaar (comparative onleefbaarder, superlative onleefbaarst)

  1. unlivable
    Antonym: leefbaar

Declension

[edit]
Declension of onleefbaar
uninflected onleefbaar
inflected onleefbare
comparative onleefbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onleefbaar onleefbaarder het onleefbaarst
het onleefbaarste
indefinite m./f. sing. onleefbare onleefbaardere onleefbaarste
n. sing. onleefbaar onleefbaarder onleefbaarste
plural onleefbare onleefbaardere onleefbaarste
definite onleefbare onleefbaardere onleefbaarste
partitive onleefbaars onleefbaarders

Derived terms

[edit]