Jump to content

leefbaar

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From leven +‎ -baar.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈleːf.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: leef‧baar

Adjective

[edit]

leefbaar (comparative leefbaarder, superlative leefbaarst)

  1. livable
    Antonym: onleefbaar

Declension

[edit]
Declension of leefbaar
uninflected leefbaar
inflected leefbare
comparative leefbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial leefbaar leefbaarder het leefbaarst
het leefbaarste
indefinite m./f. sing. leefbare leefbaardere leefbaarste
n. sing. leefbaar leefbaarder leefbaarste
plural leefbare leefbaardere leefbaarste
definite leefbare leefbaardere leefbaarste
partitive leefbaars leefbaarders

Derived terms

[edit]