luim

See also: luím

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /lœy̯m/
• Hyphenation: luim
• Rhymes: -œy̯m

Etymology 1

Ultimately from Latin lūna.

Noun

luim f (plural luimen, diminutive luimpje n)

1. mood, spirits

   Synonyms: gemoed, stemming

2. bad mood, temper
3. joke, prank, jest

   Synonyms: grap, scherts

4. humorousness, frivolity

   Synonym: scherts

5. caprice

   Synonyms: gril, nuk

Derived terms

• geluimd
• luimig

Etymology 2

Noun

luim ? (plural luimen, diminutive luimpje n)

1. (chiefly diminutive, obsolete) nap, sleep
   • 1714, Cornelis van der Gon, Het scheeps leven: bly-spel, publ. by Pieter vander Veer, page 22.

     Een luimpje, na de ſchafting, is aan boord een ſchoon tydverdryf: / En 't is ſcheep de mode zich te diverteren met een andermans wyf.

     (please add an English translation of this quotation)

   • 1767, Johannes Buma, Boere bruiloft, of Het huwelijk van Moddewoorst, en Griet Beerdberg, page 213:

     CELIJ mocht als de ijdelheden / Van het kluchtspel, en die jok, / Niet meer zien, daarom vertrok / Zij, en nam een middags-luimpje; / En, fchoon dat er nu een pluimpje / Zit in 't schorte-kleed gekeerd, / Dat is geen belagchens weerd.

     (please add an English translation of this quotation)

Irish

Adjective

luim

1. Dated spelling of loim.