kiespijn

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of kies (molar) +‎ pijn (pain, ache).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈkisˌpɛi̯n/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: kies‧pijn

Noun

[edit]

kiespijn f (plural kiespijnen, diminutive kiespijntje n)

  1. toothache (in a molar)
    Ik heb kiespijn en moet misschien een wortelkanaalbehandeling ondergaan.I have a molar toothache and may need to undergo a root canal treatment.
    De kiespijn hield haar de hele nacht wakker.The molar toothache kept her awake all night.
    Heb je ooit kiespijn gehad in je achterste kies?Have you ever had a toothache in your back molar?

Synonyms

[edit]

Derived terms

[edit]