jachten

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search
See also: Jachten

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɑxtən

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch jachtern.

Verb

[edit]

jachten

  1. to be hasty, hurry up
    Synonym: haasten
    Hij jachtte door het station om zijn trein te halen.He hurried through the station to catch his train.
    Ze jachtte naar de winkel voordat die sloot.She hastened to the store before it closed.
    Stop met jachten, we hebben genoeg tijd.Stop hurrying, we have plenty of time.
Conjugation
[edit]
Conjugation of jachten (weak)
infinitive jachten
past singular jachtte
past participle gejacht
infinitive jachten
gerund jachten n
present tense past tense
1st person singular jacht jachtte
2nd person sing. (jij) jacht jachtte
2nd person sing. (u) jacht jachtte
2nd person sing. (gij) jacht jachtte
3rd person singular jacht jachtte
plural jachten jachtten
subjunctive sing.1 jachte jachtte
subjunctive plur.1 jachten jachtten
imperative sing. jacht
imperative plur.1 jacht
participles jachtend gejacht
1) Archaic.

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

jachten

  1. plural of jacht