hoofdrekenen
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]From hoofd (“head”) + rekenen (“calculate”).
Pronunciation
[edit]Verb
[edit]hoofdrekenen
- to do mental arithmetic
- Sinds de introductie van de zakrekenmachine is het hoofdrekenen verslechterd.
- Since the introduction of the pocket calculator, the ability of mental arithmetic has decreased.
- Hij kan goed hoofdrekenen.
- He is good at mental arithmetic.
- Sinds de introductie van de zakrekenmachine is het hoofdrekenen verslechterd.
Conjugation
[edit]Conjugation of hoofdrekenen (weak) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | hoofdrekenen | |||
past singular | hoofdrekende | |||
past participle | gehoofdrekend | |||
infinitive | hoofdrekenen | |||
gerund | hoofdrekenen n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | hoofdreken | hoofdrekende | ||
2nd person sing. (jij) | hoofdrekent, hoofdreken2 | hoofdrekende | ||
2nd person sing. (u) | hoofdrekent | hoofdrekende | ||
2nd person sing. (gij) | hoofdrekent | hoofdrekende | ||
3rd person singular | hoofdrekent | hoofdrekende | ||
plural | hoofdrekenen | hoofdrekenden | ||
subjunctive sing.1 | hoofdrekene | hoofdrekende | ||
subjunctive plur.1 | hoofdrekenen | hoofdrekenden | ||
imperative sing. | hoofdreken | |||
imperative plur.1 | hoofdrekent | |||
participles | hoofdrekenend | gehoofdrekend | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |