binnenbrengen

Dutch

Etymology

Compound of binnen +‎ brengen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈbɪ.nə(n)ˌbrɛ.ŋə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: bin‧nen‧breng‧en

Verb

binnenbrengen

1. to come in, to move in; to get closer
2. to bring in (to earn money for a family or company)

Conjugation

Conjugation of binnenbrengen (weak with past in -cht, separable)
infinitive	binnenbrengen
past singular	bracht binnen
past participle	binnengebracht
infinitive	binnenbrengen
gerund	binnenbrengen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	breng binnen	bracht binnen	binnenbreng	binnenbracht
2nd person sing. (jij)	brengt binnen, breng binnen2	bracht binnen	binnenbrengt	binnenbracht
2nd person sing. (u)	brengt binnen	bracht binnen	binnenbrengt	binnenbracht
2nd person sing. (gij)	brengt binnen	bracht binnen	binnenbrengt	binnenbracht
3rd person singular	brengt binnen	bracht binnen	binnenbrengt	binnenbracht
plural	brengen binnen	brachten binnen	binnenbrengen	binnenbrachten
subjunctive sing.1	brenge binnen	brachte binnen	binnenbrenge	binnenbrachte
subjunctive plur.1	brengen binnen	brachten binnen	binnenbrengen	binnenbrachten
imperative sing.	breng binnen
imperative plur.1	brengt binnen
participles	binnenbrengend	binnengebracht
1) Archaic. 2) In case of inversion.