Jump to content

aanschuiven

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From aan +‎ schuiven.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈaːnˌsxœy̯və(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧schui‧ven

Verb

[edit]

aanschuiven

  1. (ergative) to shove closer (a chair to a table in order to eat for example); to shove into the proper position, to shove into alignment
  2. (intransitive, by extension) to sit down at a table, to join in at a table
  3. (intransitive) to shuffle or move a member back to the group they belong to

Conjugation

[edit]
Conjugation of aanschuiven (strong class 2b, separable)
infinitive aanschuiven
past singular schoof aan
past participle aangeschoven
infinitive aanschuiven
gerund aanschuiven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schuif aan schoof aan aanschuif aanschoof
2nd person sing. (jij) schuift aan, schuif aan2 schoof aan aanschuift aanschoof
2nd person sing. (u) schuift aan schoof aan aanschuift aanschoof
2nd person sing. (gij) schuift aan schooft aan aanschuift aanschooft
3rd person singular schuift aan schoof aan aanschuift aanschoof
plural schuiven aan schoven aan aanschuiven aanschoven
subjunctive sing.1 schuive aan schove aan aanschuive aanschove
subjunctive plur.1 schuiven aan schoven aan aanschuiven aanschoven
imperative sing. schuif aan
imperative plur.1 schuift aan
participles aanschuivend aangeschoven
1) Archaic. 2) In case of inversion.