zelfzeker

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From zelf- (self-) +‎ zeker (certain), calque of German selbstsicher (confident).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌzɛlfˈzeː.kər/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zelf‧ze‧ker

Adjective

[edit]

zelfzeker (comparative zelfzekerder, superlative zelfzekerst)

  1. (Belgium) confident

Declension

[edit]
Declension of zelfzeker
uninflected zelfzeker
inflected zelfzekere
comparative zelfzekerder
positive comparative superlative
predicative/adverbial zelfzeker zelfzekerder het zelfzekerst
het zelfzekerste
indefinite m./f. sing. zelfzekere zelfzekerdere zelfzekerste
n. sing. zelfzeker zelfzekerder zelfzekerste
plural zelfzekere zelfzekerdere zelfzekerste
definite zelfzekere zelfzekerdere zelfzekerste
partitive zelfzekers zelfzekerders