zelfrijdend
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Compound of zelf + rijdend. First attested in 1886.
Pronunciation
[edit]Adjective
[edit]zelfrijdend (not comparable)
- self-driving
- 1886 December 15, “Buitenland”, in Heldersche en Nieuwedieper Courant, page 2:
- Korten tijd geleden kon een dezer vlijtige werklieden huis en erve koopen uit de opbrengst van eene nieuwe soort van zelfrijdende wagentjes, zeer eenvoudig, doch ongemeen vernuftig in elkander gezet.
- A short while ago one of these industrious workmen could buy a house and land from the proceeds of a new type of self-driving carts, very simple, though put together with exceptional ingenuity.
- 1898 April 6, "Stadsnieuws", Rotterdamsch Nieuwsblad (part 1), page 1.
- Naar men ons meedeelt werd gisteren een proefrit gemaakt met een automobile (zelfrijdend rijtuig).
- As it is reported to us yesterday a test drive was done with an automobile (selfdriving vehicle).
Declension
[edit]Declension of zelfrijdend | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | zelfrijdend | |||
inflected | zelfrijdende | |||
comparative | — | |||
positive | ||||
predicative/adverbial | zelfrijdend | |||
indefinite | m./f. sing. | zelfrijdende | ||
n. sing. | zelfrijdend | |||
plural | zelfrijdende | |||
definite | zelfrijdende | |||
partitive | zelfrijdends |