Jump to content

zakelijk

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch sākelijc. Equivalent to zaak +‎ -e- +‎ -lijk.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈzaː.kə.lək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: za‧ke‧lijk

Adjective

[edit]

zakelijk (comparative zakelijker, superlative zakelijkst)

  1. to the point, succinct
  2. objective, impersonal
  3. businesslike

Declension

[edit]
Declension of zakelijk
uninflected zakelijk
inflected zakelijke
comparative zakelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial zakelijk zakelijker het zakelijkst
het zakelijkste
indefinite m./f. sing. zakelijke zakelijkere zakelijkste
n. sing. zakelijk zakelijker zakelijkste
plural zakelijke zakelijkere zakelijkste
definite zakelijke zakelijkere zakelijkste
partitive zakelijks zakelijkers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: saaklik
  • Indonesian: sakelek, saklek
  • Petjo: zakl'k