vaartuig

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Afrikaans

[edit]

Etymology

[edit]

From Dutch vaartuig. Equivalent to vaar +‎ tuig.

Pronunciation

[edit]

Noun

[edit]

vaartuig (plural vaartuie, diminutive vaartuigie)

  1. (nautical) vessel

Dutch

[edit]
Dutch Wikipedia has an article on:
Wikipedia nl

Etymology

[edit]

From varen +‎ tuig.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈvaːr.tœy̯x/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: vaar‧tuig

Noun

[edit]

vaartuig n (plural vaartuigen, diminutive vaartuigje n)

  1. (nautical) vessel [from early 17th c.]
    Het vaartuig voer de haven uit bij zonsopgang.The vessel sailed out of the harbor at sunrise.
    Verschillende vaartuigen werden aangemeerd aan de kade.Several vessels were docked at the quay.
    Het vaartuigje was perfect voor een dagtocht op het meer.The small vessel was perfect for a day trip on the lake.
  2. (archaic, nautical, collective) vessels [from early 17th c.]
  3. (archaic) vehicle [from 17th c.]

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: vaartuig
  • West Frisian: fartúch (calque)