Jump to content

uitgesproken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈœy̯txəˌsproːkə(n)/
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

uitgesproken

  1. past participle of uitspreken

Declension

[edit]
Declension of uitgesproken
uninflected uitgesproken
inflected uitgesproken
positive
predicative/adverbial uitgesproken
indefinite m./f. sing. uitgesproken
n. sing. uitgesproken
plural uitgesproken
definite uitgesproken
partitive uitgesprokens