toespijs

Dutch

Etymology

From Middle Dutch toespise. Equivalent to toe (“to-; additional; after-”) +‎ spijs (“food, meal”). Compare German Zuspeise, Ancient Greek προσφάγιον (prosphágion). This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈtu.spɛi̯s/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: toe‧spijs

Noun

toespijs f or m (plural toespijzen, diminutive toespijsje n)

1. (Belgium) toppings or spread (on bread)

   Synonyms: beleg, broodbeleg

2. (Netherlands, uncommon) dessert

   Synonyms: dessert, nagerecht, naspijs, toetje

3. (current in Suriname, archaic in the Netherlands and Belgium) side dish
   • 2020 April 5, Rappa, “Column: Politieke Borrelpraat 606 [Column: Political Banter 606]”, in StarNieuws‎^[1], retrieved 10 November 2022:

     Ga rustig in je tuin of kostgrond werken, met je kinderen bezig zijn en klusjes in huis afmaken, zolang je water en brood en rijst met wat toespijs en groente uit de tuin hebt…

     Go and work quietly in your garden or allotment, spend some time with your children and finish chores around the house, as long as you have water and bread and rice with some sidedishes and vegetables from the garden...

   Synonym: bijgerecht

4. (obsolete) fish or meat
   • 1548, John 21, 5, Leuvense Bijbel.

     Hierom seyt Iesus tot hen. Kinderen en hebdi gheen toespijse?

     Then Jesus said to them: "Children, don't you have any fish?"