stoïsch

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Perhaps borrowed from Middle French stoique, German stoisch or Latin stoicus. Equivalent to stoa +‎ -isch.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈstoː.is/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: sto‧isch

Adjective

[edit]

stoïsch (comparative stoïscher, superlative meest stoïsch)

  1. stoic, pertaining to stoicism [from 16th c.]
    • 1992, Fokke Veenstra, in Fokke Veenstra (ed.), Hendrik Laurensz. Spiegel, Hert-spiegel, page 200.
      Overigens was de vermenging van christendom en stoïsche principes een algemene trend, wel allereerst bij filosofisch georiënteerde christenen.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1998, Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831), page 247:
      Een telkens terugkerend element in het denken van Bilderdijk - we hebben er reeds op gewezen – is zijn verwerping van stoïsche opvattingen, die hij verbindt met pelagiaanse tendenzen in het achttiende-eeuwse denken.
      (please add an English translation of this quotation)
    Synonym: stoïcijns
  2. (less common) stoic, unaffected by pain or emotion, unemotional
    Synonym: stoïcijns

Declension

[edit]
Declension of stoïsch
uninflected stoïsch
inflected stoïsche
comparative stoïscher
positive comparative superlative
predicative/adverbial stoïsch stoïscher het meest stoïsch
het meest stoïsche
indefinite m./f. sing. stoïsche stoïschere meest stoïsche
n. sing. stoïsch stoïscher meest stoïsche
plural stoïsche stoïschere meest stoïsche
definite stoïsche stoïschere meest stoïsche
partitive stoïsch stoïschers