spreektalig
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]From spreektaal + -ig.
Pronunciation
[edit]Adjective
[edit]spreektalig (not comparable)
- vernacular, colloquial, pertaining to spoken language
- In deze regio wordt een specifieke spreektalige variant van de taal gesproken.
- In this region, a specific vernacular variant of the language is spoken.
- Ze gebruikt vaak spreektalige uitdrukkingen in haar gesprekken.
- She often uses colloquial expressions in her conversations.
- De kinderen hebben de neiging om meer spreektalige termen te gebruiken dan de volwassenen.
- The children tend to use more spoken language terms than the adults.
- De schrijver heeft een goede kennis van zowel de formele taal als de spreektalige varianten.
- The writer has a good command of both formal language and colloquial variations.
- We moeten rekening houden met de verschillende spreektalige nuances van de taal in verschillende regio's.
- We need to consider the various vernacular nuances of the language in different regions.
Declension
[edit]Declension of spreektalig | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | spreektalig | |||
inflected | spreektalige | |||
comparative | — | |||
positive | ||||
predicative/adverbial | spreektalig | |||
indefinite | m./f. sing. | spreektalige | ||
n. sing. | spreektalig | |||
plural | spreektalige | |||
definite | spreektalige | |||
partitive | spreektaligs |