ondoordringbaar

Dutch

Etymology

From on- +‎ doordringbaar.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌɔn.doːrˈdrɪŋ.baːr/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: on‧door‧dring‧baar

Adjective

ondoordringbaar (comparative ondoordringbaarder, superlative ondoordringbaarst)

1. impenetrable, inaccessible, impregnable, unassailable

Declension

Declension of ondoordringbaar
uninflected	ondoordringbaar
inflected	ondoordringbare
comparative	ondoordringbaarder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		ondoordringbaar	ondoordringbaarder	het ondoordringbaarst het ondoordringbaarste
indefinite	m./f. sing.	ondoordringbare	ondoordringbaardere	ondoordringbaarste
	n. sing.	ondoordringbaar	ondoordringbaarder	ondoordringbaarste
	plural	ondoordringbare	ondoordringbaardere	ondoordringbaarste
definite		ondoordringbare	ondoordringbaardere	ondoordringbaarste
partitive		ondoordringbaars	ondoordringbaarders	—

Derived terms

• ondoordringbaarheid