Jump to content

kleingeestig

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Mid to late eighteenth century. From klein (small) +‎ geest (mind) +‎ -ig, calque of German kleingeistig.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌklɛi̯nˈɣeːstəx/
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

kleingeestig (comparative kleingeestiger, superlative kleingeestigst)

  1. narrow-minded, prejudiced
    • 1788, Elisabeth Maria Post, Het land, in brieven, publ. by Johannes Allart (third print), page 72.
      Zeg nooit weer, lieve Eufrozyne, zoo als gij in een uwer vorige brieven deedt, dat de landlieden ongevoelig en kleingeestig zijn.
      (please add an English translation of this quotation)

Declension

[edit]
Declension of kleingeestig
uninflected kleingeestig
inflected kleingeestige
comparative kleingeestiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial kleingeestig kleingeestiger het kleingeestigst
het kleingeestigste
indefinite m./f. sing. kleingeestige kleingeestigere kleingeestigste
n. sing. kleingeestig kleingeestiger kleingeestigste
plural kleingeestige kleingeestigere kleingeestigste
definite kleingeestige kleingeestigere kleingeestigste
partitive kleingeestigs kleingeestigers