Jump to content

gezellig

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch gesellich, equivalent to gezel +‎ -ig. Cognate with German gesellig.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ɣəˈzɛ.ləx/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ge‧zel‧lig

Adjective

[edit]

gezellig (comparative gezelliger, superlative gezelligst)

  1. having an inviting and friendly ambiance; cozy, nice, pleasant, sociable, convivial
    • 1760, “Groot-Britannie”, in Middelburgsche courant, number 21, page 1:
      Voor 7 jaren werd hy van eene beroerte aangetast, doch herſtelde in 6 weken, en behield alleen een weinig belemmering in de ſpraak, het welk zyn onderhoud moejelyker maakte; doch hy bleef even gezellig.
      Seven years ago he suffered a stroke, yet he recovered in 6 weeks, and retained only a small impediment in his speech, which made his basic needs difficult to fulfill; yet he stayed just as pleasant.
    • 1899, “Zuipreglement”, in Het volksdagblad, number 1110, page 2:
      En het is niet behoorlijk door dwang het gezellig samenzijn te doen ontaarden in ruwe zuipgelagen, waarbij de groenen als lijken moeten worden weggedragen.
      And it is not proper to turn a cozy get-together by force into a crude drinking party, where greenhorns have to be carried away like corpses.
    • 1966, “Snippers”, in De nieuwe Limburger, number 181, page 5:
      In de lokalen van het WMC-secretariaat is het reuze gezellig. Daar draaien meisjes plaatjes tijdens het werk en denken stoute jongetjes grappige plannetjes uit.
      It's very sociable in the offices of the WMC secretariat. There, girls listen to records during worktime and the naughty boys think of funny plans.
  2. (archaic, of a person) inclined to seek the company of others

Declension

[edit]
Declension of gezellig
uninflected gezellig
inflected gezellige
comparative gezelliger
positive comparative superlative
predicative/adverbial gezellig gezelliger het gezelligst
het gezelligste
indefinite m./f. sing. gezellige gezelligere gezelligste
n. sing. gezellig gezelliger gezelligste
plural gezellige gezelligere gezelligste
definite gezellige gezelligere gezelligste
partitive gezelligs gezelligers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: gesellig
  • Papiamentu: gezellig

References

[edit]