gemakkelijk

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From gemak (ease) +‎ -lijk.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ɣəˈmɑ.kə.lək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ge‧mak‧ke‧lijk

Adjective

[edit]

gemakkelijk (comparative gemakkelijker, superlative gemakkelijkst)

  1. easy
    Antonym: moeilijk

Declension

[edit]
Declension of gemakkelijk
uninflected gemakkelijk
inflected gemakkelijke
comparative gemakkelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial gemakkelijk gemakkelijker het gemakkelijkst
het gemakkelijkste
indefinite m./f. sing. gemakkelijke gemakkelijkere gemakkelijkste
n. sing. gemakkelijk gemakkelijker gemakkelijkste
plural gemakkelijke gemakkelijkere gemakkelijkste
definite gemakkelijke gemakkelijkere gemakkelijkste
partitive gemakkelijks gemakkelijkers

Derived terms

[edit]
[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: gemaklik
  • Negerhollands: gemakkelik
  • Sranan Tongo: kumakriki

Adverb

[edit]

gemakkelijk

  1. easily