Jump to content

gastgezin

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of gast +‎ gezin.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɣɑst.ɣəˌzɪn/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: gast‧ge‧zin

Noun

[edit]

gastgezin n (plural gastgezinnen, diminutive gastgezinnetje n)

  1. host family
    Tijdens het schoolreisje naar Frankrijk verbleven de leerlingen bij een Frans gastgezin zodat ze ook wat Frans konden leren.(please add an English translation of this usage example)