eigenaardig

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From eigen (own) +‎ aard (nature, character, disposition) +‎ -ig (adjectival suffix), calque of German eigenartig: “having a nature of its own”.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɛi̯.ɣəˈnaːr.dəx/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ei‧gen‧aar‧dig

Adjective

[edit]

eigenaardig (comparative eigenaardiger, superlative eigenaardigst)

  1. idiosyncratic, peculiar

Declension

[edit]
Declension of eigenaardig
uninflected eigenaardig
inflected eigenaardige
comparative eigenaardiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial eigenaardig eigenaardiger het eigenaardigst
het eigenaardigste
indefinite m./f. sing. eigenaardige eigenaardigere eigenaardigste
n. sing. eigenaardig eigenaardiger eigenaardigste
plural eigenaardige eigenaardigere eigenaardigste
definite eigenaardige eigenaardigere eigenaardigste
partitive eigenaardigs eigenaardigers

Derived terms

[edit]