Jump to content

dagdagelijks

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Equivalent to dag (day) +‎ dagelijks (daily). Calque of German tagtäglich (day in day out).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌdɑxˈdaː.ɣə.ləks/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: dag‧da‧ge‧lijks

Adjective

[edit]

dagdagelijks (comparative dagdagelijkser, superlative meest dagdagelijks or dagdagelijkst)

  1. (chiefly Belgium) day in day out

Declension

[edit]
Declension of dagdagelijks
uninflected dagdagelijks
inflected dagdagelijkse
comparative dagdagelijkser
positive comparative superlative
predicative/adverbial dagdagelijks dagdagelijkser het dagdagelijkst
het dagdagelijkste
indefinite m./f. sing. dagdagelijkse dagdagelijksere dagdagelijkste
n. sing. dagdagelijks dagdagelijkser dagdagelijkste
plural dagdagelijkse dagdagelijksere dagdagelijkste
definite dagdagelijkse dagdagelijksere dagdagelijkste
partitive dagdagelijks dagdagelijksers