buitenkant
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Compound of buiten (“outer”) + kant (“side”).
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]buitenkant m (plural buitenkanten, diminutive buitenkantje n)
- the outer side: outside
- Antonym: binnenkant
- De buitenkant van het gebouw is blauw geschilderd.
- The outside of the building is painted blue.
- aan de buitenkant ― on the outside
Descendants
[edit]- Afrikaans: buitekant