blitskikker
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Second half of the 20th century; first mentioned in 1974.[1] From blits (“fashionable, modern”) + kikker (“frog”).
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]blitskikker m (plural blitskikkers, diminutive blitskikkertje n)
- (informal, Netherlands) a (usually young) person who follows fashion very closely, fashionista
- 1967 August 12, Inez van Eyk, "De taal van de ruige blitskikkers", Algemeen Handelsblad (supplement), page 15.
- 1983 December 27, Dick Heuvelman, “Apart op dinsdag”, in Nieuwsblad van het Noorden (editie stad Groningen en Haren), volume 96, number 304, page 23:
- De ontvanger in Veendam schijnt volgens een zegsman een snelle jongen te zijn. Een blitskikker, een streber ook.
- (please add an English translation of this quotation)
References
[edit]- ^ M.C. van den Toorn, "Het Nederlands na de Tweede Wereldoorlog", in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, vol. 90 (1974), 284.