blauw oog
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Literally, “blue eye”.
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]blauw oog n (plural blauwe ogen, diminutive blauw oogje n)
- black eye
- Hij kreeg een blauw oog tijdens de bokswedstrijd.
- He got a black eye during the boxing match.
- Ze heeft een blauw oog van de val.
- She has a black eye from the fall.
- Je moet ijs op dat blauwe oog leggen.
- You should put ice on that black eye.
- Used other than figuratively or idiomatically: see blauw, oog.