belastbaar

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From belasten (to (impose a) tax) +‎ -baar (-able).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈlɑstˌbaːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧last‧baar

Adjective

[edit]

belastbaar (comparative belastbaarder, superlative belastbaarst)

  1. taxable, subject to taxation

Declension

[edit]
Declension of belastbaar
uninflected belastbaar
inflected belastbare
comparative belastbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial belastbaar belastbaarder het belastbaarst
het belastbaarste
indefinite m./f. sing. belastbare belastbaardere belastbaarste
n. sing. belastbaar belastbaarder belastbaarste
plural belastbare belastbaardere belastbaarste
definite belastbare belastbaardere belastbaarste
partitive belastbaars belastbaarders

Antonyms

[edit]
[edit]