alleengaand

Dutch

Etymology

From alleen +‎ gaand.

Pronunciation

• IPA^(key): /ɑˈleːnˌɣaːnt/

• Audio:

  (file)

Adjective

alleengaand (not comparable)

1. single, not in a relationship

   Synonyms: alleenstaand, single

   Coordinate terms: getrouwd, gehuwd

Declension

Declension of alleengaand
uninflected	alleengaand
inflected	alleengaande
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		alleengaand
indefinite	m./f. sing.	alleengaande
	n. sing.	alleengaand
	plural	alleengaande
definite		alleengaande
partitive		alleengaands