aanzicht

Dutch

Etymology

Inherited from Middle Dutch aensicht. Equivalent to a deverbal from aanzien.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈaːnˌzɪxt/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: aan‧zicht

Noun

aanzicht n (plural aanzichten, diminutive aanzichtje n)

1. view, regard

Derived terms

• achteraanzicht
• bovenaanzicht
• buitenaanzicht
• stadsaanzicht
• vooraanzicht
• zijaanzicht