Jump to content

aaneenschakelend

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

aaneenschakelend

  1. present participle of aaneenschakelen

Declension

[edit]
Declension of aaneenschakelend
uninflected aaneenschakelend
inflected aaneenschakelende
positive
predicative/adverbial aaneenschakelend
aaneenschakelende
indefinite m./f. sing. aaneenschakelende
n. sing. aaneenschakelend
plural aaneenschakelende
definite aaneenschakelende
partitive aaneenschakelends